Prins Egbert de Quaaker

Uit de bundel 'Verhalen uit Broederburen'

Egbert en zijn familie zijn heuse meerkikkers. Volgens Egbert betekent dit dat ze méér waard zijn dan bijvoorbeeld de poelkikkers. Meerkikker – meerwaarde. En natuurlijk ook veel meer dan de gewone bruine kikkers die niet eens hard kunnen kwaken omdat ze niet zulke fraaie grote blaaskaken hebben. Maar dat alles bij elkaar is nog eens niet de reden waarom hij heeft besloten om zich Egbert de Quaaker te noemen. Het is ongebruikelijk voor een kikker om zichzelf een naam te geven. Als je die talloze kikkers allemaal een naam moet geven, blijf je aan de gang. Maar Egbert maakt voor zichzelf graag een uitzondering. En zijn familieleden zijn het roerend met hem eens, onder de voorwaarde dat het een uitzondering blijft. Egbert ís een uitzondering. De hele familie kleurt groen, Egbert blauw. De enige blauwe meerkikker in de wijde omgeving. En dan niet een beetje blauw maar hemelsblauw. In één woord: Egbert is een bijzondere uitzondering. Vandaar die fraaie naam.

Het eerste jaar van zijn leven brengt hij door in de poel waarin hij uit de dril gekomen is. Een prettige poel midden in het bos, lekker zonnig, niet te diep, geen karpers in de buurt en een rijk aanbod aan vliegen en muggen. Precies zoals meerkikkers dat graag hebben. En toch bekruipen hem het volgende jaar, in april, na de eerste winterslaap van zijn leven, de kriebels. Binnenkort wordt het weer warmer. De tijd om te paren breekt aan. Dan zal hij een vrouwtje moeten lokken. Welk vrouwtje zal goed genoeg zijn?

Egbert kwaakt vanaf de eerste warme aprildag zo hard hij kan en daar komen inderdaad vrouwtjes op af. Erg veel vrouwtjes, omdat ze allemaal wel een keer met een hard kwakende en bovendien bijzonder blauwe kikker willen paren. Maar Egbert vertikt het om op hun rug te klimmen. Hij vindt ze niet mooi genoeg, ze lijken te veel op elkaar: allemaal hetzelfde groen. Bijzondere kikkers zoals hij, vindt hij, verdienen iets bijzonders.

Nu heeft Egbert goed geluisterd naar de mensen die in de weekeinden rondom de vijver komen wandelen. Zo heeft hij een moeder haar kind horen vertellen dat er eens een prinses was die een kikker kuste, waardoor die kikker was veranderd in een prins. Dat lijkt Egbert ook wel wat. Prins Egbert, waarom niet? Prinsessen bestaan niet alleen in sprookjes maar ook in het echt, hij heeft immers iemand anders horen vertellen over een zekere kroonprinses Amelia, die in Den Haag zou wonen. Jawel, denkt prins Egbert, een kroonprinses is nog mooier, al zou een gewone prinses ook goed zijn. Hij luistert zo vaak hij kan naar wat de mensen elkaar vertellen. Zo komt hij erachter dat er zich in Den Haag een Hofvijver bevindt. Een echte Hofvijver! Hij weet genoeg, zijn besluit staat vast.

Op een zwoele avond in mei zet Egbert de grote stap. Hij zegt zijn familie gedag, al zal hij ze vast en zeker missen. Hij klimt de oever op en vertrekt zonder nog om te kijken. Hij weet heel goed dat dit een zware tocht zal worden.

En zwaar wordt het. Ook al kan hij sprongen maken van wel een halve meter, toch duurt de tocht gruwelijk lang. Den Haag ligt een flink eind verder van het bos vandaan dan hij had gedacht.

In de weilanden wordt hij belaagd door reigers en ooievaars, en ook door kraaien en razende roeken. Steeds weet hij met hoge, onverwachte sprongen, zoals hij gezien heeft dat hazen doen, op tijd te ontsnappen. Al is het soms kantje-boord.

Soms voert de tocht hem dwars door een bos en dan is het maar de vraag of hij op tijd een goede vijver zal bereiken waar hij kan eten en uitrusten. Het gevaarlijkst nog zijn de wegen waarop auto’s voortrazen, zonder aanziens des kikkers. Het is hem een keer overkomen dat hij halverwege het midden van een weg was gehopt toen er een enorme vrachtwagen met donderend geweld op hem afreed. Hij kon geen kant meer op, zelfs een hoge sprong zou hem fataal geworden zijn. Het enige wat hij nog kon doen, was zich zo klein mogelijk maken en stil blijven zitten. Doen alsof hij al dood was. De wagen reed recht op hem af, de herrie werd oorverdovend. Plotseling werd het donker. Een enorme windvlaag blies hem omver en hij dacht dat hij er geweest was. Pas toen het gedender van de vrachtwagen voorbij was, durfde hij zijn ogen te openen. Hij leefde nog! Met een paar flinke sprongen spoedde hij zich naar de berm. Hij dook in de eerste de beste sloot, in het water was hij veilig. Daar bleef hij de hele nacht, nog nabibberend van angst.

       Het wordt al diep in de herfst. Egbert begrijpt dat hij dit jaar Den Haag niet meer zal kunnen bereiken. In de winter zijn er te weinig vliegen en muggen, als hij geen winterslaap houdt, is de kans groot dat hij omkomt van honger. Of van kou.

Anderhalf jaar doet hij over de tocht. Anderhalf jaar van ontberingen, volhouden en een winterslaap. Maar begin mei bereikt hij dan toch Den Haag.

De Hofvijver blijkt zich midden in de stad te bevinden, dat betekent opnieuw een gevaarlijke tocht. Hij verplaatst zich het liefst in de nacht, dan zijn er minder mensen op straat. Gelukkig komt hij hier en daar een gracht tegen en af en toe een tuinvijver waarin hij even uit kan rusten.

Rondom de Hofvijver krioelt het van de mensen, velen met een fototoestel op hun buik. Hij kijkt zijn ogen uit, een prinses zou zeker opvallen, maar hij kan er geen ontdekken, laat staan kroonprinses Amelia. Alleen maar toeristen en gewone mensen zoals hij die vroeger in het bos al zo vaak gezien had.

Dag na dag kijkt hij uit naar een prinses. Hij ziet mannen-in-pak met koffertjes, een enkeling op de fiets. Stoeten met mensen die spandoeken dragen, uitgelaten ploegen schoolkinderen… maar een prinses, ho maar.

De tijd begint te dringen. De kroonprinses moet hem vandaag of morgen zoenen, want de meimaand komt eraan, dan moet er gepaard worden. Als ze niet snel komt opdagen, zal hij een jaar moeten wachten. Wéér een verloren jaar. Drie weken lang kijkt hij elke dag zijn ogen uit. Zonder succes.

       En dan gebeurt het.

Volstrekt onverwachts ontwaart hij tussen het riet aan de oever een prachtige, glanzende, diep-blauwe kikkerin. Prompt is Egbert elke gedachte aan kroonpsinses Amelia vergeten. Op het moment dat hij deze kikkerin ziet, is hij smoorverliefd. Hij kwaakt zich de blazen uit de nek, zo hard en welluidend als hij kan. Het werkt, de kikkerin heeft hem gezien. Ze zwemt op hem af, kijkt hem aan met haar prachtige ogen. O, wat een heerlijke streep over haar rug! Onverwijld springt hij boven op haar.

Ze leven niet zo lang meer, want meerkikkers worden hooguit een jaar of vijftien. Maar wel gelukkig.

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *